Toen ik een jaar of acht was, ging ik met mijn ouders, broer en zusjes vaak naar de Ardennen. Mijn ouders gingen er klimmen met vrienden, en lieten ons wat ravotten in de groene omgeving. Ik vond er een eikeltje met een groen scheutje, en mocht het mee naar huis nemen. We plantten het eerst in een leeg ijscupje, en daarna in de tuin. En hoewel mijn vader het soms wilde wegdoen omdat het eigenlijk op een verkeerde plaats stond – vlak naast het tuinpad – wist ik hem toch te overtuigen om mijn boompje te laten staan. Enkele decennia later is het eikeltje uitgegroeid tot een fantastische, prachtige, grote eik. We hebben er vaak over gegrapt: al dat eikenhout zou nu vast veel waard zijn, zei mijn vader lachend. Waarop ik dan meteen reageerde dat alle opbrengst – als hij hem dan toch wilde kappen – dan wel voor mij was 😉
Vandaag is hij er niet meer. Niet de eik, mijn vader. Tranen wellen op als ik dit schrijf. In mijn keuken staat een wit plantenpotje, met daarin twee scheutjes van mijn eik.
Als er iets is dat ik van rouwen leer, dan is het wel overgave. Je geeft het nooit een plek. Je sluit het nooit af. Je geeft je eraan over. Omdat je niet anders kan. Het blijft altijd aanwezig. Dat Gemis, zoals een vriendin het zo mooi schreef in een gedicht op een rouwkaartje. De golf van verdriet komt aanrollen wanneer je ze het allerminst verwacht. Althans, zo is het toch bij mij. Niet per se op de typische herinneringsdagen – zijn verjaardag, zijn sterfdatum – maar als ik zijn jasje waarin hij voor het laatst naar het ziekenhuis vertrok, met daarin zijn ongewassen zakdoek en misschien wel een traan, zie hangen in mijn kast. Niet per se als iemand over hem praat of er iets over vraagt, maar als ik zijn kamerjas bij mijn moeder thuis onaangeroerd zie hangen in de badkamer.
Of zoals gisteren. Ik zit alleen op de bank, de kinderen zijn naar hun papa vertrokken, we hebben de hele middag geschilderd en de zon scheen. We aten pizza, ik dronk wijn, en het was een mooie dag. Moe maar voldaan, zoals dat dan heet, keek ik naar een stukje Topdokters dat ik opgenomen had, omdat ik er een man werd gevolgd die met een levertumor naar het ziekenhuis kwam. De arts zou een echo doen en kijken of die geopereerd kon worden. Ze was hoopvol. Maar na het onderzoek kwam ze binnen, en zei tegen de man: “ik heb geen goed nieuws.” Hij keek haar vragend aan. “Ik heb zelfs slecht nieuws.”
De tranen welden op. En zoals dat gaat bij rouwtranen, zo heb ik al geleerd, kwamen ze in grote, intense en diepe golven. Huilen tot het vanzelf weer ophoudt, en ik me uitgeput en moe onder een dekentje nestel op de bank.
Vandaag is een nieuwe dag. In mijn keuken staat het eikenplantje, dat ik met de grootste liefde verzorg. Het verdriet komt, en het gaat. De golf van gisteren hangt deze ochtend nog een beetje in mijn kleren. Ik kijk naar zijn blik op een foto, en wenste dat ik hem nog een keer vast kon pakken. In de plaats daarvan geef ik een van de kleine groene blaadjes van mijn babyeikenboompje een zachte kus. Overgeven aan wat is. De verbondenheid blijft. Misschien wel intenser dan ooit.